Hoe bent u bij de stichting terechtgekomen?
Stichting Tilburgse Taol bestaat al 26 jaar. Op een gegeven moment vertrokken er mensen uit het bestuur. Eén van die mensen was Paul Spapens die ik kende vanuit Hilvarenbeek. Hij vroeg zich af of een bestuurstaak in deze stichting iets voor mij was. Mijn vrouw en ik woonden net weer in Tilburg en het leek me leuk om te doen. Zo ben ik bij de stichting gekomen als secretaris. In Hilvarenbeek, waar we enkele jaren vanwege mijn werk gewoond hebben, vond ik het dialect ook mooi maar daar heb ik mij er in mindere mate in verdiept. Ik ben geboren en getogen in Tilburg. De Tilburgse taal vond ik altijd al leuk en ik heb veel bestuurlijk werk en administratie gedaan. In die zin was het werk voor de stichting niet zozeer een uitdaging, maar wel leuk om te doen. Ik doe dit werk nu al tien jaar en heb inmiddels wel besloten om het rustiger aan te doen. Vanwege corona heeft de stichting sinds maart stilgelegen. Activiteiten die waren gepland konden niet worden uitgevoerd. Daardoor merkte ik wel hoeveel ik bezig was met die activiteiten. De stichting was af en toe een dagtaak en dat was niet meer leuk. Zeker wanneer er activiteiten gepland stonden, was ik de persoon die aanbood: "Kom maar, dat doe ik wel." Dan was ik er de hele week mee bezig.
Wat doet de stichting?
We zijn met een bestuur van zes mensen en hebben werkgroepen waarin in totaal 25 mensen zitten. Dit zijn allemaal Tilburgers. Als stichting proberen we onze mooie Tilburgse taal te bewaren voor het nageslacht. Er is niets zo origineel als Tilburgs en dat proberen we ook zo te houden zodat het in de toekomst blijft bestaan. Dat is de grootste doelstelling. Dat dragen we uit op verschillende manieren. We hebben jaarlijks ‘Et Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol’. De laatste vijf jaar hebben we aan die avond een 'Taolbèttel' gekoppeld om de avond wat leuker te maken. Zodat er niet alleen mensen in de zaal zitten die naar het oplezen van de tekst zitten te luisteren waarna de jury het controleert. We wilden dat mensen actiever bezig zouden zijn en in groepen konden deelnemen. Verder hebben we het festival 'Kènderkwèèk', een liedjeswedstrijd voor de hoogste groepen van de basisschool. Dan zingen de klassen die meedoen twee liedjes in de Tilburgse taal en kiest een jury het beste liedje. De winnende groep mag dan een jaar de Kènderkwèèktrofee op school hebben. Dat kon dit jaar helaas niet doorgaan vanwege corona.
Het spreken van het Tilburgse dialect wordt wel minder. Dat proberen we op diverse manieren in tact te houden. Zo hebben we ook een ‘Taolklas’. De mensen die aan Et Grôot Dikteej meedoen, kunnen in acht lessen in de Taolklas vooraf de correcte spellingwijze van de Tilburgse taal en de uitspraak leren. Et Grôot Dikteej tijdens de Taolbèttel is dan hun examen. In de klas kunnen achttien personen, maar iedereen kan aan Et Dikteej meedoen. Wil Sterenborg was in Tilburg docent op het St. Odulphuslyceum en heeft alle spellingregels voor het Tilburgs dialect op papier gezet. Dat zijn onze richtlijnen voor het schrijven van dialect.
In samenwerking met de bibliotheek hebben we vier jaar geleden een ‘Schrèèfatteljee’ opgericht. De negen leden daarvan komen eenmaal per maand samen. Onze website wordt vooral gebruikt om activiteiten te promoten en aan te kondigen. Afgelopen november hebben we ook het ‘Nuuw Tilburgs Leesplèngske’ uitgebracht. Dat zijn allemaal activiteiten waarmee we niet alleen het dialect in stand houden maar ook nieuwe activiteiten creëren waarmee je mensen kan betrekken zodat zij ook wat mee krijgen van de Tilburgse taal. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die meedoen aan de Taolbèttel en zich dan inschrijven voor de Taolklas of het Schrèèfatteljee. Zelf schrijf ik columns in de Tilburgse taol en geef ik lezingen over ons mooie dialect.
Ziet u dialect als erfgoed?
Het spreken op zich wel. Vroeger mochten wij thuis van mijn ouders geen Tilburgs praten. Dat was niet netjes. We moesten thuis en op school Nederlands praten. Maar als we dan buiten de deur waren, werd er onderling met vriendjes Tilburgs gesproken. Toen ik mijn vrouw leerde kennen was zij verbaasd dat wij thuis Nederlands spraken. De stichting benadert dialect meer vanuit een maatschappelijke hoek. Het wordt steeds moeilijker. Doordat de diversiteit van de bevolking groter wordt, is het dialect steeds minder aantrekkelijk. Geboren en getogen Tilburgse kinderen spreken onderling nog wel Tilburgs maar het verandert als er bijvoorbeeld kinderen bij zijn die geen Tilburgs praten. Net zoals wanneer ouders ras-Tilburgers zijn en in de buurt en thuis Tilburgs spreken, of wanneer ze dat niet doen. Dat hoeft niet erg te zijn, maar daarom is het wel leuk dat groepen nog bij ons aankloppen om hun Nederlandse teksten in het Tilburgs om te zetten.
Het werken met dialect is ook gewoon leuk om te doen. In het Schrèèfatteljee stellen we voor elke bijeenkomst een thema vast waar iedereen een verhaaltje of gedichtje over kan schrijven. Die lezen we aan elkaar voor en dan gaan we de Tilburgse tekst becommentariëren en corrigeren. We hebben daarvan een aantal bundels uitgegeven. Die zijn nog niet digitaal beschikbaar omdat we eerst de bundels willen verspreiden. Zo proberen we het dialect ook in stand te houden en door te geven aan het publiek. Zo hebben we in de eerste drie maanden na de opening van de nieuwe bibliotheek de LocHal, de Tilburgse mensen de ruimte gegeven om woorden en tekeningen aan te reiken voor op het nieuwe Leesplèngske. Zowel jong als oud reageerde daarop en daar hebben we bijna 500 woorden en tekeningen van ontvangen. Met een aantal mensen hebben we een selectie gemaakt van ongeveer 30 woorden en een wedstrijd uitgezet voor een tekenaar. Ruben de Bruijn, de geselecteerde illustrator, heeft toen van een aantal woorden tekeningen gemaakt om daar het plèngske mee te vullen. Deze woorden moesten ook meer aan de tijd aangepast zijn. In de loop der tijd zijn er woorden die niet meer gebruikt worden en komen er woorden bij. Zo zijn er veel Engelse woorden die verbasteren naar het Tilburgse dialect. Op het nieuwe leesplèngske is bijvoorbeeld het woord "Sittiering" te lezen, afkomstig van het Engelse "city ring", ofwel stadsring. Op het oude leesplèngske is een woord als "Ketaaw" te vinden, een weefmachine, wat nu amper meer voorkomt in het Tilburgse dialect. We zijn ook bezig om het woordenboek "Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse Taol", te digitaliseren maar dat is bijna onbegonnen werk vanwege de veranderingen in taal.
Als je kijkt op de website CuBra zie je ook woorden uit het Tilburgse dialect en hoe dat verschilt met andere dialecten. Ik geef zelf lezingen in verzorgingstehuizen over het leesplèngske, hoe een woord ontstaat, waar het vandaan komt en hoe de afbeelding erbij is gekozen. Het leesplèngske combineert woorden met afbeeldingen waarin ook Tilburgs erfgoed voorkomt, zoals rondom het koninklijk huis, Vincent van Gogh of bekende gebouwen. Dat vinden die mensen leuk omdat het hen herinnert aan andere tijden.
Hoe ziet het netwerk rond de stichting eruit?
We werken voornamelijk met de Tilburgse bibliotheek, zij bieden ruimte als wij iets willen organiseren en benaderen ons als er iets op taalkundig gebied is. We kunnen voor de Taolklas en het Schrèèfatteljee gratis gebruik maken van hun ruimte. Ook werken we met het Tilburgs archief, de Tilburgse heemkundekring en zitten we in het verband van Erfgoed Tilburg. Dat is een organisatie waarin allerlei groepen en mensen zijn verenigd die met Tilburgs erfgoed bezig zijn. Op alle mogelijke manieren heeft de stichting dan contacten met anderen. We vonden dat we als stichting niet in zo’n verband konden ontbreken. Taal is het belangrijkste communicatiemiddel en – op basis van erfgoed – moeten we zeker vertegenwoordigd zijn. Ook hebben we contact met de gemeente, de Rabobank en de carnavalsstichting Tilburg. Als er carnaval is, worden de spreuken op de wagens namelijk door onze vertaalservice van Nederlands naar correct Tilburgs vertaald. Ik vertaal zelf ook de tekst voor de carnavalsdienst die op de maandag tijdens carnaval wordt gehouden in de kerk op de Heuvel.
Via de Rabobank kun je als lid jaarlijks stemmen op je vereniging of stichting. Naar gelang het aantal stemmen krijg je van de Rabobank een subsidiebedrag. Bij de gemeente kunnen we jaarlijks subsidie aanvragen voor onze activiteiten. Voor die tot nu toe jaarlijks ontvangen subsidie moeten we natuurlijk verantwoording afleggen, maar we houden wel eigen zeggenschap over wat we doen. We hebben goed contact met de gemeente, omdat het Tilburgse dialect door hen echt als onderdeel van Tilburg wordt gezien. Met een ambtenaar spreken we dan over hoe wij activiteiten kunnen aanpassen. Zij vragen ons soms ook om bijvoorbeeld een workshop te geven. Mensen weten ons dus wel te vinden, maar dat zou wel meer mogen. Lokaal hebben we gelukkig goede contacten, anders hadden we het niet lang volgehouden. Het onderlinge contact is belangrijk zodat we ook anderen bij onze activiteiten kunnen betrekken. Via de organisatie van Erfgoed Tilburg kunnen wij bijvoorbeeld in contact komen met anderen, zoals TilburgsAns, de Heemkundekring of het Regionaal Archief Tilburg, om daar mee samen te werken.
Wat betreft andere dialectgroepen hebben wij contact met de dialectgroep van Waalwijk, maar we hebben niet veel uitwisseling over de aanpak. Ik weet ook niet of daar behoefte aan is. Als het bij ons dood zou bloeden zou ik wel gaan kijken naar hoe anderen het doen, maar verder niet. Dat komt omdat iedereen ook zijn eigen werkwijze heeft. Op provinciaal gebied is Erfgoed Brabant ons enige contact en dat werkt goed. Zij houden contact met het veld en als er iets is waar wij iets aan zouden kunnen hebben dan laten zij dat weten.
Hoe belangrijk is participatie vanuit het publiek voor de stichting?
Heel belangrijk. Dat is te zien aan bijvoorbeeld het Schrèèfatteljee waarin mensen uit de werkgroep verhalen kunnen aanleveren. Maar we hebben ook boeken voor kinderen in de Tilburgse taal, waaronder een stripboek van Kuifje. Door dit soort boekjes komt het publiek in aanraking met het Tilburgs. Maar we vragen ook aan Tilburgers om zelf aan te geven wat ze belangrijk vinden, zoals voor het Leesplèngske. Wij bieden hen ook activiteiten aan, bijvoorbeeld de vertaalservice, Kènderkwèèk en de Taolbèttel. Het was dit jaar het plan om, in plaats van de Taolbèttel, iets anders te doen. Daarvoor hadden we een groep van tien mensen samengesteld om nieuw leven in die Taolbèttel te blazen omdat het animo terugloopt. Die groep bestaat uit mensen uit onze eigen werkgroepen, maar ook uit oud-deelnemers aan de Dikteejs. Daar komen frisse ideeën uit.
Inwoners zelf zien het Tilburgs dialect soms wel als iets ordinairs omdat het wat knauwerig klinkt. In verschillende delen van de stad kan het dialect weer anders klinken. Dat komt omdat Tilburg vroeger bestond uit zo’n dertien ‘herdgangen’, waterplaatsen voor dieren met een park erom heen. Elk van deze plekken had zijn eigen variant van het Tilburgs. In de loop van de tijd zijn die varianten samengegroeid tot één groot geheel, maar als je er op let kun je horen waar iemand vandaan komt. Een zin wordt anders uitgesproken in Broekhoven dan in De Hasselt.
Hoe probeert de stichting zich nog te ontwikkelen op dat gebied?
We proberen altijd wel nieuwe dingen uit als die op ons pad komen. Alleen de pers, die werkt niet mee. Als wij een activiteit met een persbericht willen aankondigen zeggen ze: ‘Dat hebben we al zo dikwijls aangekondigd, dat zetten we niet meer in de krant.’ En dan lopen we tegen een muur aan, dat is heel vervelend. Dan proberen we de aankondiging via onze eigen website te doen, maar die is niet zo bekend. Facebook hebben we ook, maar dat levert ook niet direct de aandacht op die er zou moeten zijn. Met het Stadsnieuws of het Brabants Dagblad heb je een ander bereik. Voorheen hadden we ook de Tilburgse Koerier. Die is helaas ter ziele gegaan, maar die had wel de nodige aandacht voor ons. Nu kijken we of het mogelijk is om één keer in de maand een Tilburgs verhaaltje in het Stadsnieuws te zetten zodat mensen het dialect wel weer onder ogen krijgen. Omroep Tilburg wil wel meewerken aan verhalen, zij krijgen opdracht van de gemeente.
Zijn er nog zaken die de stichting zou willen verbeteren?
De organisatie van bijvoorbeeld festival Kènderkwèèk wordt steeds moeilijker. Scholen zitten zo vol met hun programma’s dat ze voor dit soort activiteiten geen ruimte meer vrij kunnen maken. Dat is heel jammer want dan verlies je de grip op de jeugd. Je hebt eens per jaar een middag waarop stichtingen en groepen die iets doen voor kinderen zich kunnen presenteren. Maar dat heeft zo weinig effect, de scholen lopen over van activiteiten. Scholen die meedoen met Kènderkwèèk krijgen één van onze leden in de klas die in twee lessen de liedjes helpt instuderen. Ze krijgen de teksten en de muziek aangeboden en dan is het aan de school om er iets omheen te maken zoals een toneelstuk. We lopen er eigenlijk steeds meer tegen aan dat het lastig is dit met scholen af te spreken. Als scholen eenmaal meedoen is het geen punt want dan zetten ze zich helemaal in. Maar om die scholen eerst actief te krijgen is erg moeilijk. Een leraar moet ook geïnteresseerd zijn in Tilburgse taal, anders lukt het niet.
Waar bent u tevreden over?
De mensen die meewerken aan de stichting zijn altijd gemotiveerd. Het zijn mensen die er veel aandacht voor hebben en de schouders eronder zetten. Voor ik erbij kwam was het vooral een groepje dat bij elkaar kwam om de taal in ere te houden en af en toe de mensen iets te laten horen van het Tilburgs. Nadien zijn we steeds breder geworden. Het ging niet meer om dat specifieke groepje, iedereen kon zijn inbreng geven. Dat werkt via de bibliotheek, carnaval, de gemeente en de scholen met Kènderkwèèk enzovoorts. Er wordt op gelet maar we sturen niet aan op het betrekken van specifieke groepen, het zijn voornamelijk de echte ‘Krèùkezèèkers’ die geïnteresseerd blijven in de taal. Afhankelijk van wie bijvoorbeeld voorzitter is kun je ook weer mensen uit het netwerk van die persoon trekken. De stichting trekt ook wel relatief jonge mensen aan. De gemiddelde leeftijd van de aanwas is ongeveer 45-50 en de man-vrouw verhouding is 50/50.
Interview met Theo van Iersel, secretaris van Stichting Tilburgse Toal.
Rianne Walet, juli 2020.